Nissan Qashqai 2023 Gebruikershandleiding

7.27.8.1. Werking van het LDW-systeem

image
  • (1)LDW-indicatielampje (op het voertuiginformatiedisplay)
  • (2)Voertuiginformatiedisplay
  • (3)Bedieningen op het stuurwiel (linkerzijde)

Het LDW-systeem biedt een waarschuwingsfunctie voor het verlaten van de rijstrook wanneer het voertuig met de volgende snelheden en hoger wordt bestuurd, en alleen wanneer de rijstrookmarkeringen op de weg duidelijk zichtbaar zijn:

  • Voor Europa:

    Ongeveer 60 km/u (37 MPH)

  • Behalve Europa:

    Ongeveer 70 km/u (45 MPH)

Wanneer de auto de linkerkant of de rechterkant van de rijstrook te veel nadert, gaat het stuur trillen, klinkt er een waarschuwingssignaal (alleen als stuurhulp geactiveerd is), en gaat het LDW-indicatielampje op het voertuiginformatiedisplay knipperen om de bestuurder te waarschuwen.

De waarschuwingsfunctie zal stoppen wanneer de auto weer tussen de rijstrookmarkeringen rijdt.

image
  • (1)Bedieningen op het stuurwiel (linkerzijde)
  • (2)Voertuiginformatiedisplay

Het LDW-systeem in- of uitschakelen

Het LDW-systeem kan worden in- of uitgeschakeld via het menu [Instellingen] op het voertuiginformatiedisplay.

  1. Druk de imageimage knop totdat [MENU] op het voertuiginformatiedisplay wordt weergegeven en druk dan op de bladerknop. Gebruik de bladerknop om [Rij-assistentie] te selecteren. Druk dan op de bladerknop.

  2. Selecteer [Rijstrook] en druk op de bladerknop.

  3. Selecteer [Waarschuwing] en druk op de bladerknop.

image
  • Als u het LDW-systeem uitschakelt, zal het systeem uitgeschakeld blijven de eerstvolgende keer dat u de motor start.

  • Door het ICC-/stuurhulpsysteem in te schakelen, wordt tegelijkertijd het LDW-systeem ingeschakeld. Als het LDW-systeem is uitgeschakeld in het instellingenmenu, zal het LDW-systeem automatisch ingeschakeld worden wanneer het stuurhulpsysteem actief is.

image

Hieronder worden de systeembeperkingen van het Lane Departure Warning-systeem beschreven. Nalaten om de auto te bedienen in overeenstemming met deze systeembeperkingen kan leiden tot ernstig letsel of de dood.

  • Het systeem werkt niet bij snelheden onder ongeveer 60 km/u (37 MPH) (voor Europa) of 70 km/u (45 MPH) (behalve Europa), of als de rijstrookmarkeringen niet gedetecteerd kunnen worden.

  • Overmatig lawaai kan het geluid van het waarschuwingssignaal overstemmen waardoor het mogelijk niet gehoord wordt.

  • Gebruik het LDW-systeem niet onder de volgende omstandigheden, aangezien het dan mogelijk niet goed werkt:

    • Tijdens slecht weer (regen, mist, sneeuw, enz.).

    • Wanneer u op glad wegdek rijdt, zoals op ijs of sneeuw.

    • Wanneer u op bochtige of ongelijke wegen rijdt.

    • Wanneer een rijstrook afgesloten is wegens wegwerkzaamheden.

    • Wanneer u op een tijdelijke of geïmproviseerde rijstrook rijdt.

    • Wanneer u op een te smalle rijstrook rijdt.

    • Wanneer de banden niet in optimale conditie verkeren (bijvoorbeeld, banden zijn versleten, hebben te lage spanning, een reservewiel is geïnstalleerd, u heeft sneeuwkettingen aangebracht, of niet de normale wielen).

    • Wanneer de auto is uitgerust met niet-originele remonderdelen of ophangingsonderdelen.

    • Wanneer u een aanhangwagen of een ander voertuig sleept.

  • Het systeem zal mogelijk niet correct werken onder de volgende omstandigheden:

    • Op wegen met meerdere parallelle rijstrookmarkeringen; vage rijstrookmarkeringen; gele rijstrookmarkeringen; ongewone rijstrookmarkeringen; of rijstrookmarkeringen die bedekt zijn met water, vuil, sneeuw, enz.

    • Op wegen waar onderbroken markeringen nauwelijks zichtbaar zijn.

    • Op wegen met scherpe bochten.

    • Op wegen met scherp contrasterende objecten, zoals schaduwen, sneeuw, water, wielsporen, naden of lijnen die zijn achtergebleven na wegwerkzaamheden. (Het LDW-systeem kan deze zaken mogelijk interpreteren als rijstrookmarkeringen.)

    • Op wegen waar rijstroken samengevoegd of gesplitst worden.

    • Wanneer de rijrichting van het voertuig niet op één lijn ligt met de rijstrookmarkering.

    • Wanneer u dicht op de auto voor u rijdt, waardoor het detectiebereik van de camera belemmerd wordt.

    • Bij regen, sneeuw, vuil of een voorwerp op de voorruit voor de rijstrookcamera.

    • Wanneer de koplampen niet genoeg licht afgeven door vuil op de lens of verkeerde afstelling.

    • Wanneer er scherp licht in de camera schijnt. (Bijvoorbeeld direct zonlicht bij zonsopgang of zonsondergang.)

    • Bij plotselinge veranderingen in de lichtomstandigheden. (Bijvoorbeeld wanneer het voertuig een tunnel in- of uitrijdt of onder een brug doorrijdt.)

Hoofdonderwerp: